4 DOLLE EN DWAZE DAGEN NABIJ DE GROSSGLOCKNER

Het was niet mijn intentie om een ellenlang verhaal te vertellen maar gebeurd nou eenmaal. Mensen die dit verhaal uit weten te lezen krijgen hoogst persoonlijk van mij een snoepje. Het verhaal word tevens wat duidelijker als de kaart erbij wordt gepakt. Dus hieronder een kaart: (klik en hij wordt groot)

Kaart

Tijdens het paasweekend van 18 tot en met 21 april hadden Arthur, Peter en ik het geweldige plan om nog even te gaan toeren. Omdat er niet overal sneeuw voorradig was (de winter van 2014 was marginaal voor de noordalpen) werd er snel uitgeweken naar de hoog alpiene gebieden. Nu raasde dat weekend er toevallig ook nog eens een storm over de alpen. De gehele alpen werden vanaf 2100m voorzien van een vers laagje sneeuw. Het enige gebied dat de dans leek te ontsnappen was het Grossglockner massief. Plannen werden snel gemaakt en een huttentocht naar de Oberwaldehütte was het doel.

Dag 1

Zo gezegd zo gedaan en de donderdag avond zaten we in de auto richting Enzingerboden. We waren laat vertrokken en dit betekende dat we slechts twee en een half uur slaap konden pakken. Alhoewel Arthur dit heeft weten te rekken tot vier uur slaap door gewoon te blijven liggen in het bed in de auto terwijl de auto doorreed. Vermoeid kwamen we rond 11:00 aan bij de lift. Na een goede lunch/ontbijt en een ritje in de lift stonden we na wat routezoeken om 12:00 onze vellen aan onze ski’s te plakken. Nog maar 1200 hoogtemeters te gaan.

© Peter van Gelder
Arthur aan het genieten van Gratis hoogtemeters



Het vellen ging gestaag en er stond zowaar een zonnetje die al onze gezichten streelde. Uit principe werd er door Arthur en mij niet gesmeerd. Want hoe kan je anders laten zien dat je hebt geskied? Een ‘goggle- tan’ is toch wel een must. Na pakweg 200-300 hm gaan we van de gletscher af. Hier staan al sporen en leid volgens de kaart een logisch weg de wand in. Deze is zelfs iets veiliger. De wand bestaat namelijk uit 35 graden terrein dat regelmatig onderbroken wordt door rotsbanden.

complex

Na slechts 2 uur kwamen we er achter dat ik nogal moe was. De zware rugzak, het slaapgebrek en het feit dat ik een stressvolle tentamenweek achter de rug had werkte niet echt in mijn voordeel. Dit tot gevolg dat ik om de 100-200 hm even 5 minuten moest recupereren door als een dood lijk neer te vallen op mijn rugzak. Die 5 minuten ‘slaap’ waren voldoende om weer door te gaan. Peter had ook een beetje last van de hoogte. De enige die met een big smile de berg op stiefelde was Arthur. Wat als een verassing komt aangezien hij meestal ergens snakkend naar adem achteraan loopt (niet gek voor een kerel met astma). Zijn vermogen om daadwerkelijk overal te kunnen slapen heeft hem hier vermoedelijk bij geholpen.

De uren en hoogtemeters gaan langzaam maar zeker voorbij. De laatste 400 hm zijn aan de steile kant (35 graden continu). De hoogtemeter geeft ondertussen aan dat de top nog maar 150hm verwijdert is. Ik zit er ondertussen toch wel een beetje doorheen. De sneeuw wordt hoe dichter bij het scharte hoe vervelender en steiler. De ski’s gaan dan al snel op de rug.  De sneeuw is kut, de wind blaast ons ondertussen regelmatig van ons voetstuk, en het zicht is ook gereduceerd naar wit met af en toe een rots. We gaan hier dan ook traag, maar we gaan voorruit. Ondertussen moeten we wel haast maken om voor het donker de hut te bereiken. Omdat het sporen door Arthur wat traag gaat besluit ik om voorop te gaan. Arthur heeft op dat moment nogal last van een ‘koude hand’. Zijn big smile is ondertussen reduceert tot verkrompen glimlach als ik vraag hoe het met hem gaat.

“Tim: Gaat het Arthur?
Arthur: Ja, alleen een beetje last van een bevriezende hand”

Opeens zie ik de graat, of ja een lichte verandering van wit naar iets meer wit. Ik krijg weer energie en ga met een goede vaart vooruit. Ondertussen geeft de hoogtemeter aan dat we allang op de scharte moeten zijn. We zitten zelfs hoger dan het scharte. Zitten we dan fout of doet dat ding het gewoon niet? Op dat moment geef ik het geen aandacht de scharte is namelijk in zicht. En na wat hoogtemeters verder gekomen te zijn zie ik dat het daadwerkelijk scharte nog zo’n 80 hm hoger ligt. Ondertussen zie ik ook voetstappen maar dat kan ook mijn verbeelding zijn geweest. Maar het geeft een goed vertrouwen. Zonder dat ik het doorheb beklim ik de windlip en sta in een keer in het scharte. Een moment van opluchting gaat door mijn heen. Snel ben ik weer alert want ik wordt zowat de windlip afgeblazen. Mijn humeur zakt wel een beetje wanneer ik zie dat er een bankje op de col staat. Het zullen de condities wel zijn denk ik, de weg hierna toe voelt iets te moeilijk om beloont te worden met een bankje.

overzicht

Ondertussen schemert het en kunnen we net de rots uitmaken waarop de hut zou moeten liggen. In paniek begin ik iets te schreeuwen over een bivak. Peter lijkt een koeler hoofd te hebben en zegt dat we gaan skiën. Ik reset mijn hoogtemter en met alle haast gooien we de vellen in onze rugzak en beginnen aan de afdaling. Arthur heeft het ondertussen niet meer en is lichtjes in de war. Door het slechte weer, zwak licht en harde wind is het lastig oriënteren en is het maar de vraag of je daadwerkelijk naar beneden glijdt. Je komt er meestal achter als je omvalt.

“Arthur: Tim, serieus wat is onder en boven?”

Onderaan de afdaling heb ik het even niet meer. Er moet eten in mijn lijf en laat dat dan ook wel even weten aan de rest. Mijn lichaam weigert een stap te zetten. Na een reep in mijn mond gestopt te hebben gooien we voor het laatste stukje de vellen weer onder onze ski’s. We zijn nu heel dicht bij de hut. Het is echter wel al donker. Met onze hoofdlampjes op zoeken we het rotsblok af, op zoek naar de hut. Hij zou hier ergens moeten liggen. Peter herkent de rotsen hier niet. Hij is hier al een stuk of vier keer geweest maar heeft geen flauw idee waar hij precies is. De aanwezige steenmannetjes wijzen ons naar nietszeggende doelen. Na ondertussen een beetje paranoïde te zijn geworden en onze sporen aan te zijn als vreemde sporen besluiten we een bivak te graven bij een markante steenman. De sneeuw is niet al te diep en we graven een vierkant gat. We bouwen een wandje en leggen een reddingsdeken op de grond. Een bivak gebruiken we als afdak en met z’n drieën liggen we in de andere bivakzak. We hebben een koude nacht te gemoed.

Ondertussen woed er een sneeuwstorm en we moeten de sneeuw van ons afslaan om onze bivakzakken sneeuwvrij te houden. In totaal valt er zo’n 30 cm verse sneeuw. Ondanks dat ik spieren heb laten trillen waarvan ik niet eens wist dat ik ze had. Het was het een redelijk comfortabel bivak met vooral koude tenen. Maar dit kan liggen aan het feit dat ik  na een paar uur in het midden ben gaan liggen. (Nog bedankt Arthur)

Dag 2

Door de storm is het zicht erg afgenomen. Af en toe controleren we het zicht door uit onze bivakzak te kijken. Op 10m-15m vanuit onze bivak liggen namelijk een paar rotsen. Over het algemeen zijn de die rotsen niet te zien. Zo af en toe zijn ze duidelijk te zien. Verbazingwekkend genoeg merk ik op dat er geen paniek of stress in onze groep heerst. Er is wel spanning maar de sfeer is gemoedelijk. De uren tikken voorbij en om 11-12 uur besluit ik dat het zo wel goed is geweest. We verlaten ons bivak en laten de bivakzakken en wat ander grut liggen zodat, indien nodig, we weer konden bivakkeren. Na een zoektocht van zowat twee uur zien we bij onze laatste poging met geluk de hut; een tijdelijke wolkenbreuk laat ons de hut zien. Al snel verdwijnt de hut weer achter de wolken en met een bonkend hart loop ik mij kompas achterna. Als een stoomtrein sprint ik vooruit, af en toe wachtend zodat ik de rest weer zag. De antenne van de hut zie ik aan als een skiër. Of dit komt doordat ik mijn bril niet op had of dat ik een beetje licht in mijn hoofd was weet ik niet. Maar mijn verbazing was nogal groot toen ik mast van dichtbij zag.

“Tim: Ik zie een skiër! en hij beweegt ook nog!
Peter: Dat kan niet Tim. Dat zal wel de zendmast zijn.
Tim: Nee echt ik zie hem, en hij beweegt!
… 5 min later ….
Tim: ow”

Eenmaal bij de hut aangekomen duurt het even voordat ik de ingang van het winterraum opmerk. Een wit bordje, amper 20 cm boven de sneeuw zegt toch echt ‘Winterraum’. Gevolgd door een sarcastische pijl die naar beneden wijst, graven dus. De ingang ligt beschut waardoor we lekker kunnen graven. Zo’n 2 meter verder kunnen we eindelijk de deur openen. Snel brengen we alle spullen naar binnen.

Snel worden er plannen gemaakt. Stiekem hebben we in het achterhoofd dat we gewoon zo snel mogelijk gaan slapen. Het plan is om zo snel mogelijk eten te maken en de hut warm te stoken. Nadat we een beetje waren bijgekomen zouden we onze spullen ophalen en genieten van een goede nachtrust. De kachel werd vakkundig gestookt door onze huis-pyromaan Arthur. Pannen met sneeuw werden al snel op het fornuis gezet. Ondertussen probeer ik mezelf een beetje op te warmen met de wollen dekens. Een zestal dekens schijnt het magische aantal te zijn om lekker warm te worden. Al duurt dit wel even. Eenmaal op temperatuur val ik in slaap.

Twee à drie uur later, na wat voelt als de beste slaap die ik ooit gehad heb wordt ik wakker. Die spullen halen we morgen wel is de consensus. Snel wordt de kachel weer aangestoken en wordt het eten bereid. Het koken duurde lang doordat de kachel een tijdje nodig had om op te warmen. Meer hout is het devies. Alleen is de hout voorraad een beetje schaars te noemen. Slechts enkele plankjes en een paar turfblokken liggen in de voorraad. Met moeite komt een pannetje water aan de kook en de spaghetti wordt gekookt. Met zowat lauwe rauwe groenten en vooral heel veel kaas eten we ons bord met moeite leeg. Na het eten gooien wat over is van het hout in de kachel en gaan naar bed.

Dag 3

Ik weet niet niet zeker of er een wekker gezet was maar we stonden vroeg op. We moesten namelijk nog onze spullen ophalen. Het plan is om via het winterpad naar de GlocknerStrasse te lopen. Op de kaart slechts zo’n 5 kilometer van ons verwijdert. Dan nog 3 kilometer tot we bij het Glocknerhaus komen dat een winterraum heeft. Zo gezegd zo gedaan. En na een halfuurtje stonden we terug bij de hut. Het weer was ondertussen stukken beter dan gisteren. Er hing alleen een dichte wolkenband ter hoogte van de hut. Het plan was om via het winterpad, over de gletscher,  naar beneden te gaan. Door het fletse licht was er geen onderscheid te maken in het terrein en dus ook de helling. Peter stelde dan ook voor om via het zomerpad naar beneden te gaan. Het eerste stuk gleden we op onze vellen naar beneden. Daarna volgde een graad. De ski’s gingen weer op de rug en pikkel werd te voorschijn gehaald. Ik stiekem helemaal blij want nu had ik dat ding niet voor niets mee omhoog gezeuld. De graad was redelijk steil (pakweg 45-50 graden) maar de sneeuw was solide en van goed kwaliteit. Eenmaal onder zien we een aantal mensen die blijkbaar hadden gekampeerd in tentjes onder de hut. Wat in hemelsnaam bezield die mensen om met dit weer te gaan kamperen?, denk ik.

“Tim: Heb ik die pikkel niet voor niets meegezeuld”

Al snel zien we palen die ons de weg moeten wijzen. De vellen gaan van de ski’s en de eerste echte bochten kunnen gedraaid worden. Terwijl peter in een ploeg naar beneden glijdt geniet ik helemaal van de pakweg 8 bochten die ik draai. De sneeuw is heerlijk zacht. Eenmaal van de gletscher af zou er een pad moeten verschijnen. Zo’n 2 meter breed, gemaakt voor gepensioneerde. Het pad is echter nergens te bekennen. We traverseren verder en besluiten weer te vellen, anders verliezen we te veel hoogte. Opeens zien we een plakkaat dat in de zomer zo’n panorama foto weergeeft. We zitten in ieder geval goed. Na wat verder gelopen te hebben komen we bij de eerste tunnel aan.

Dicht! Jammer, dan maar er omheen. Ondertussen hebben we al kennis gemaakt met de mensen in de tenten. Het zijn Tsjechen die naar mijn inzien meer sterke drank mee hadden dan kennis. Ze hadden wel een gps en konden ons vertellen dat we goed zaten. Ze waren even aan het bekomen van de traverse die ze net hadden gedaan.  De reden dat hier tunnels zijn gebouwd is vanwege steenslag. Wij gingen langs de tunnel af, langs iets wat waarschijnlijk een puinkegel was in de zomer. In de verte zien we dat bovenaan de puinkegel een ijswaterval van groot formaat staat (pakweg 150 hm+ en tamelijk breed). Het was voor ons echter een beetje een witte waas want het zicht was beperkt. Omdat het steil terrein was besloten we een voor een over te steken. Peter eerst. Terwijl ik en Arthur nog even benadrukte dat hier niks naar beneden moest komen hoorden we een doffe “klok” gevolgd door iets dat klonk als ijs dat in kleine stukken versplintert wordt. Inmiddels was Peter in een ‘lichtelijk versnelde pas’ gesprongen. Arthur schuifelde als een pinguïn tegen me aan en vloekte dat ik niet meer naar achter kon. Tien seconden later zagen we Peter niet meer. Met groot kabaal rolde de ijsbrokken en grut naar beneden. Toen het geluid gedempt was schreeuwde ik: Peter!? Een iets wat verbaasde “Jaah!’ was het antwoord. Arthur volgde gelijk met een: “Wat nu?”. We moeten toch door, zei Peter. Arthur wilde nog even wachten totdat de boel wat gestabiliseerd was. Nog geen 2 minuten en een nog intiemer momentje met Arthur later raasde er een tweede lawine voorbij. Na nog een poosje gewacht te hebben staken ik en Arthur uiteindelijk ook over. Nog maar 3 te gaan dacht ik. Het volgende couloir was steil maar minder bijzonder.

“Arthur: En nu?
Peter: We zullen toch door moeten”

Na een pauze was de volgende passage aan de beurt. Deze was steiler en had ook nog eens sterke afgrond. Arthur en Peter hadden deze overgestoken. Op het moment dat ik wil vertrekken hoor ik iets rommelen. Als de bliksem zet ik wat passen terug en zie ik een witte sneeuwmassa voorbij schuiven. Voor mijn gevoel bleef de sneeuw maar komen en heb ik een minuut of twee naar schuivende sneeuw staan kijken. Ik had hierna toch wel even een mentale peptalk nodig en sprak mezelf wat moed toe.

Na deze passage wat het tijd voor een pauze. We zouden nu toch wel echt dichtbij de 4de tunnel moeten zijn. Deze zou een deur hebben zodat je er in de winter toch in kunt. We kijken ondertussen tegen een rotsband aan waar we niet zomaar door kunnen. Het zou hier dus ergens moeten zijn. Misschien was het de mist of het feit dat ik mijn bril niet op had maar ik zag echt niks. Niemand zag iets. Wachten op beter weer dus.

Na een half uurtje gewacht te hebben zien we een silhouet van een gigantische parkeergarage die op de rots lijkt geplakt. We zitten er pakweg 150 meter vandaag maar konden hem vanwege de mist niet zien.  Ondertussen zijn de Tsjechen ook weer bij en lopen ze naar een stukje rots dat iets lichter gekleurd is. Dat is blijkbaar de ingang. Na wat getik en gewrik is de deur open en zijn we binnen. Een gevoel van veiligheid en voldaanheid komt over mij heen. We houden nog een pauze en binden onze ski’s onder en skiën de Glocknerstrasse af.

OLYMPUS DIGITAL CAMERA

Aangekomen bij het Glocknerhaus gaan we op zoek naar het winterraum. Dat kunnen we niet vinden. We breken daarom maar in in een geitenstal. Binnen ligt wat oud hout. Reden voor een fikkie dus! Arthur is druk bezig met een vuurtje maken terwijl ik alle schijt van onze slaapplek weg schep. Terwijl Arthur zelfs de slechte whiskey uit zijn tas te voorschijn haalt om het vuur aan te maken zet ik een extra raam open om de rook naar buiten te verdrijven. Nadat het vuur een beetje brand koken we op het houtvuurtje een heerlijke andijvie stamppot. Ondertussen kunnen we niet meer rechtop staan vanwege de rook. Maar dat boeide allemaal niks want we hadden een warm vuurtje.

De bivak de volgde was best koud. Dit kwam vooral omdat we niet beschermt waren tegen de tocht. (ramen en deur stonden namelijk open) Op wonderbaarlijke wijze heeft Arthur echter prima geslapen, het zal wel zijn gave zijn.

Dag 4

Om 6:00 stonden we op en vertrokken we richting Heiligunblut. Slechts 15 km over asfalt op skischoenen stonden ons te wachten om vervolgens het ov naar onze auto te nemen. Na heel wat zere tenen, een lange dag en een vriendelijke bestuurder zijn we eindelijk bij de auto en kunnen we naar huis.

Plaats een reactie